Een beetje voorgeschiedenis

Brussel beschikte sinds 1842 –net als een aantal andere grotere randgemeenten- over een slachthuis, aan de Ninoofse poort. Alleen Brussel beschikte bovendien ook over een bloeiende veemarkt.
Een gebrekkige infrastuctuur voor het aanvoeren van het vee zorgde echter voor veel overlast in de aanpalende Brusselse straten. Toen het slachthuis uit zijn voegen dreigde te barsten, omstreeks de jaren 1870, wou men het probleem van het veetransport in de Brusselse stations grondig aanpakken.

Kuregem “in the picture”

De toenmalige minister van Openbare Werken, Sainctelette, wou op korte termijn één station in Brussel degelijk uitrusten voor het vervoeren van vee. Toen in 1874 het plan mislukte om Anderlecht bij Brussel in te lijven om daar een nieuwe veemarkt en slachthuis te bouwen, pleitte Brussel voor een gemeenschappelijk slachthuis voor Brussel èn de randgemeenten. Als locatie kreeg Kuregem de voorkeur omwille van de aanwezigheid van het kanaal en het pas gebouwde Weststation (1872). Onenigheid onder de gemeenten en gekrakeel over winstverdeling kelderden het project en het Brussels slachthuis bleef operationeel tot 1926.

“Onze” geschiedenis

De geschiedenis van onze “Abattoir” begint niet vroeger en niet later dan het einde van de 19de eeuw, meer bepaald in 1888, toen de gemeente Anderlecht een concessie verleende aan de gebroers Adolphe en Guillaume Charlet, Emile Pierret, Emile Tiron en Henri Chevalier voor de bouw en de exploitatie van een nieuw slachthuis met veemarkt.
(Legende foto): Emile Thiron, een architect uit Charleroi, liet zich bij het uittekenen van zijn plannen inspireren door de Parijse “Grande Halle de la Villette”.

Meteen werd de NV Abattoirs et Marchés d’Anderlecht-Cureghem opgericht. Onder de eerste aandeelhouders bevonden zich, naast de Crédit Général de Belgique, ene Joseph Ropsy-Chaudron (naar wie overigens onze straat genoemd werd) en verder nog een graaf en enkele andere industriëlen en handelaars. De hoofdingang werd pas in 1901-1902 gebouwd en is van de hand van architect Henri Rieck. De twee bronzen stieren die onze ingang sieren, zijn een ontwerp van "animalier" Isidore Bonheur (www.bronze-gallery.com).

Een echt bravourestuk

Op het aanvankelijk moerassig terrein van zo’n 20 hectare (vandaag nog ruim 10 ha) werd na de noodzakelijke ophogingen een overdekte veemarkt opgetrokken van 100 op 100 meter. De gebogen staalconstuctie steunde op gietijzeren pilaren (1 elke 10 meter) op hun beurt ondersteund door bakstenen tonggewelven; een pareltje van 19de eeuwse industriële architectuur.  Maar liefst 218 ton gietijzer en 640 ton ijzer houden ook vandaag nog onze markthal recht. Renovatie-plannen werden recent goedgekeurd en worden binnenkort opgestart. Achter de markt werd  het slachthuis gebouwd, samen met een spoorwegstation waar het vee kon gelost worden en op stal gezet. De administratie werd ondergebracht in het zeer getypeerde gebouw rechts van de hoofdingang, dat eveneens deel uitmaakt van de renovatieplannen.

Het slachthuis: een meer dan bewogen geschiedenis

In 1890 werd het slachthuis in gebruik genomen. De start was moeilijk, maar niettemin werden tot WOI grote winsten geboekt. Na de oorlog, in 1922 liet de gemeente Anderlecht haar overnamerecht zoals voorzien in de concessie- overeenkomst gelden. Voor de gemeente betekenden de handelsactiviteiten van de markten en slachthuizen een belangrijke bron van inkomsten voor de naoorlogse heropbouw. Bovendien trok de site als een magneet andere handelsactitiviteiten aan en floreerde de hele buurt.
Tijdens WOII kwam het slachthuis onder Duits toezicht. De beschadigde spoorwegbrug over het kanaal, waarlangs het vee werd aangevoerd, werd niet meer hersteld. Het vee zou voortaan met vrachtwagens worden aangevoerd. Toen ook nog de toenmalige burgemeester, Joseph Bracops, -we schrijven de jaren 50- besliste om alle ongezonde fabrieken uit Kuregem te weren, wilde men het slachthuis afbreken om ruimte te maken voor een sociale woonwijk. In de gouden jaren zestig bracht de vleesindustrie echter teveel geld op en zag men af van afbraak. Moderniseringswerken waren onderwerp van dispuut, werden tot sint-juttemis uitgesteld en uiteindelijk speelde het slachthuis in 1970 haar exportvergunning kwijt.

Een nieuwe wind

Toen in 1983 de gemeente Anderlecht de knoop doorhakte en besloot om met de uitbating van het inmiddels verouderde en verlieslatende slachthuis te stoppen, werd nog datzelfde jaar de nieuwe NV “Slachthuizen en Markten van Anderlecht” (het latere Abatan) opgericht. Het kapitaal werd bijeengebracht door zo’n 150 rechtstreeks geïnteresseerden, die het voortbestaan van “hun” slachthuis wilden verzekerd zien. Afslanking, investeringen en moderniseringswerken zorgden ervoor dat de verloren exportstempel snel opnieuw werd bekomen. Sedert 1987 wordt vanuit Anderlecht opnieuw vlees geexporteerd. Voortaan heet de firma ABATTOIR N.V.